Hoi An
11 juli 2011
Na een nacht in het oninteressante Darry, beland ik achterop de motor naar Hoi An. Heerlijke bries. Vrij gevoel. Halverwege zwenkt de motor naar een complex in de bergen. Een klim van een paar honderd meter brengt mij bij Boeddha zelf in de grotten: prachtige sculpturen. Op eenzame serene hoogte. Mijn easy rider vertelt dat de nabijgelegen resorts aan het strand door Chinezen worden opgekocht.
Hoi An is precies zoals je het hebben wil: kleinschalig, historisch, shops met snuisterijen, sfeervolle verlichting, koloniale bouwstijl en Chinese invloeden: rode lantaarns aan de gevel en een gekrulde dakrand. Klassieke muziek wordt door de hele binnenstad verspreid en zet de juiste toon voor een goede koopatmosfeer. Hoi An wordt overlopen. Niettemin mooi. Overal kleermakers. Het getik van bestek en het gerinkel van glazen. Echt antiek keramiek te koop en Chinees porcelein: “800 years old, original” en honderd meter verder exact dezelfde kopie: “200 years old, original”. Wat Viëtnamezen met hun handen maken is onvoorstelbaar. Alles wordt nagemaakt op bestelling: kleren, schoenen, kostuums. Ik zie in een tailorshop twee Britse pubers als filmsterrren uit de paskamer komen: voor 80 dollar een kostuum op maat gemaakt.
Ik bezoek het tempelcomplex My Son, net buiten de stad, werelderfgoed. Er werkt een paar rochelende Viëtnamezen dat zich niet bekommert om het werelderfgoed. Veel stelt het complex niet voor. Een deel is door de Amerikanen gebombardeerd tijdens de oorlog. Nog steeds worden er verminkte kinderen geboren als gevolg van de toxische aanval van de Amerikanen met Agent Orange! De derde generatie inmiddels.