Archief | januari 2012

Nanning

China, 15 juli 2011

In de vroege ochtend dendert de trein de stad binnen. Het suburbane China oogt stoffig en maakt indruk door de rijen communistisch beton. Grauw, grijs en functioneel. Als een virus verspreidt het beton zich door steeds meer steigers en oprijzende bouwprojecten. De nacht bracht weinig slaap. De trein stond uren stil voor een oponthoud aan de grens. Een andere wereld. Chinese politie, die strak salueerde naar een douanebeambte met een imposant kostuum van rood en goud. Mijn paspoort werd zonder commentaar ingenomen. Twee uur later werden we de trein uit gedirigeerd voor een rondje langs een detectiepoortje. Wachten. Zien in de onheilspellende nacht. De trein gevuld met Chinezen.

Op het laatste moment stapte eerder in Hanoi een vrouw uit Alaska in de trein. Op wereldreis. We zijn gelijkgestemd. We wisselden bier en levensverhalen uit. Laury, zo heet ze, is 34 en werkt voor de olie-industrie: safety compliance, wat haar veel geld maar weinig voldoening brengt. Ze werkt met de man van Sarah Palin. Repte over vuile politiek. Een jonge Chinese accupunturist voegde zich bij ons in de coupé. Hij legde  de Chinese  klassieke geneeskunst uit. Als de balans in het lichaam verstoord is, moeten bepaalde meridianen worden geprikkeld

 

Gia Lam

Hanoi, 14 juli 2011

Een man roert met een stuk ijzerdraad onder het asfalt in de riolering, die door de zware regenval verstopt is geraakt. Aan de overkant werken bouwvakkers met ontbloot bovenlijf aan een woning, zand scheppend,  regen of geen regen. Er wordt weinig gefotografeerd vandaag. De grijze lucht is niet aanlokkelijk mee naar huis te nemen. Alleen de geglazuurde streng geselecteerde foto’s halen het internet. Eerder zag ik in Hoi An een Vlaams stel, hij foto’s nemend, zij commentaar gevend; “Ge moet alleen mijn gezicht op profiel zetten, inzoomen, niet mijn buik astublieft.”

In de late avond bereik ik het Gia Lam treinstation gelegen in een donkere luidruchtige achterafbuurt. Vrieskisten, koelkasten en andere zware ladingen worden vanuit een trein op motorfietsen geladen. Ongure types die me argwanend volgen. Taxi’s rijden af en aan. Treinen die luidruchtig hun vertrek aankondigen. Ik koop water, bier en snacks voor de lange treinreis naar China. Geen westerling te bekennen in dit bijstation. Vanaf nu begeef ik mij buiten de toeristische infrastructuur. De wachtruimte is gevuld met Chinezen en hun in Hanoi aangeschafte spullen.

Verkeersongeluk

Hanoi, 13 juli 2011

Een vrouw op een motorfiets wordt gelanceerd, belandt plat op haar buik en blijft roerloos liggen. Omstanders krijgen er geen beweging in. Ieder jaar worden 13.000 Viëtnamezen met dodelijke afloop geslachtofferd in het verkeer, een mondiaal record. De motorfietsen vallen niet alleen massaal aan over de weg, ook de stoep is gebarricadeerd met bikes, waardoor je naar de straat moet uitwijken, wat weer een claxonconcert van voorbijrazende motorfietsen veroorzaakt. Oversteken als voetganger  is een kunst. Héél langzaam, om het rijdend kamikazeverkeer de kans te geven je aan alle kanten te ontwijken.

Slagregen in Hanoi

13 juli 2011

Het plastiek van mijn linker trommelvlies kraakt vervaarlijk als het kleine schommelende vliegtuig van Vietnam Airlines hoogte neemt op weg naar Hanoi. Een flinke luchtzak. Twee jonge Britten gieren het uit van de pret.

Het oude stedelijke kwartier van Hanoi oogt als een vergiet van de atmosfeer: eindeloze slagregen. Opnieuw wordt een ziedende bui losgelaten op het straatleven, dat zich niet laat afleiden van de normale loop. Motorfietsen zijn gehuld in speciaal daarvoor ontwikkelde regencapes, met een uitsparing bij de koplamp. Zelfs in de regen wordt op straat eten bereid voor de verkoop. Talrijk zijn ze: de vrouwen met potten, pannen en plastic krukjes meetorsend. Een mobiel restaurant over de schouder.Voor het portaal van een dure juwelier zit een vrouw met een plastic tas, waaruit naakte kippen tevoorschijn komen voor de verkoop. Ook in Hanoi schakelt de economie over vele snelheden. De bevoorrading van restaurants en bars is in deze miljoenenstad nog kleinschalig: een man voorziet met zijn motorfiets de hele horeca in de kathedraalbuurt van ijsblokken, torsend over zijn schouder. Kratten bier volgen dezelfde weg.

 

Namaak?

Hoi An, 12 juli 2011

Wat is echt? In Hoi An wordt een Armani-kostuum voor 80 dollar nagemaakt. In hetzelfde fabriekje, waarop 80 tailors uit Hoi An zijn aangesloten, worden westerse merkschoenen gemaakt voor de export, die  in Europa duur worden betaald. In het prachtige Hoi An hebben Franse eigenaren diverse grote restaurants gesticht. Met westers kapitaal en goedkope jonge Viëtnamese bedienden, die vertellen dat ze twaalf uur per dag werken voor een basissalaris. Lekker eten. Dat wel, maar erg duur.  Het personeel eet zelf niet uit de eigen keuken, maar van op straat bereid eten, dat door een bejaarde man per transportfiets wordt aangevoerd.

Het contrast is te vinden langs de rivier, waar Viëtnamese famillies met op motorbikes meegenomen potten en pannen, de sterren van de hemel koken, voor een lage prijs. Ik beland zelf bij een gezin met drie kinderen, die onderling knuffelend en lachend de bediening verzorgen. Geen toeristen aan deze geïmproviseerde tafels. Wèl een Fransman, die in Jakarta als ICT ‘er werkt. Ook hij weet het tafereel te waarderen en vertelt over zijn wereldreis. Na Indonesië wacht de geluksvogel een project in Brazilië. Een oude man in een rolstoel, verkoopt een Engelstalige krant. Ik weet dat 6000 Dong de normale prijs is. Deze keer is de prijs overgestempeld en opgewaardeerd naar 30.000 Dong, ongeveer een euro. Hij verkoopt er maar één tegelijk. De gerolstoelde man verdient zo drie dollar per dag. Broodnodig zonder AOW.

 

 

Hoi An

11 juli 2011

Na een nacht in het oninteressante Darry, beland ik achterop de motor naar Hoi An. Heerlijke bries. Vrij gevoel. Halverwege zwenkt de motor naar een complex in de bergen. Een klim van een paar honderd meter brengt mij bij Boeddha zelf in de grotten: prachtige sculpturen. Op eenzame serene hoogte. Mijn easy rider vertelt dat de nabijgelegen resorts aan het strand door Chinezen worden opgekocht.

Hoi An is precies zoals je het hebben wil: kleinschalig, historisch, shops met snuisterijen, sfeervolle verlichting,  koloniale bouwstijl en Chinese invloeden: rode lantaarns aan de gevel en een gekrulde dakrand. Klassieke muziek wordt door de hele binnenstad verspreid en zet de juiste toon voor een goede koopatmosfeer.  Hoi An wordt overlopen. Niettemin mooi. Overal kleermakers. Het getik van bestek en het gerinkel van glazen. Echt antiek keramiek te koop en Chinees porcelein: “800 years old, original” en honderd meter verder exact  dezelfde kopie: “200 years old, original”. Wat Viëtnamezen met hun handen maken is onvoorstelbaar. Alles wordt nagemaakt op bestelling: kleren, schoenen, kostuums. Ik zie in een tailorshop twee Britse pubers als filmsterrren uit de paskamer komen: voor 80 dollar een kostuum op maat gemaakt.

 

 

Ik bezoek het tempelcomplex My Son, net buiten de stad, werelderfgoed. Er werkt een paar rochelende Viëtnamezen dat zich niet bekommert om het werelderfgoed. Veel stelt het complex niet voor. Een deel is door de Amerikanen gebombardeerd tijdens de oorlog. Nog steeds worden er verminkte kinderen geboren als gevolg van de toxische aanval van de Amerikanen met Agent Orange! De derde generatie inmiddels.

Nachttrein Hoi An

Saigon, 9 juli 2011

Per taxi naar het station. De meter wentelt plotseling in versneld tempo. Ik kan er weinig tegen beginnen. De nachttrein is oud en vervallen, maar mèt airco in de slaapcabine, die ik moet delen met een Viëtnamese famillie: opa, oma, dochter en kleindochter, die gedurende de hele rit van 23 uur geen kick zal geven. In Nederland zou een dergelijke beproeving tot veel amok leiden. De trein voert langs de eeuwige rijstvelden, prachtige vergezichten, maar ook langs de verborgen krotten van de stad: de rotte kiezen waar mensen hun zwartgeblakerde bestaan overeind proberen te houden. Later in de nacht biedt het treinpersoneel, dronken inmiddels, mij in de restauratiewagen een drankje aan, overgegoten uit een plastic jerrycan met het etiket: “ethanol”.

 

Groei

Saigon, 9 juli 2011

Het land groeit als kool. Méér fabrieken. Méér vliegtuigen. Méér motorbikes. Méér luxe hotels en appartementen. De  famillie-economie wordt ingehaald door de invloeden van het internationaal grootkapitaal. Ondertussen probeert het Volkscomité met haar vijfjarenplannen de ontwikkelingen in het gareel te krijgen, wat maar nauwelijks lukt. Weliswaar gaat na een periode van staking het minimumloon omhoog, de Saigon rivier, met tientallen fabrieken aan de oever, vervuilt in snel tempo. De trek van Viëtnamezen van het platteland naar de stad leidt tot verkrotting. Het communistisch bestuur wil met sociale huisvesting het tij keren. Alleen Hanoi heeft al 7 miljoen inwoners, die snel in aantal toenemen. De overheid probeert gezinnen uit verwaarloosde monumentale panden uit te kopen en te plaatsen in sociale woningbouw in suburbane wijken. Nog zonder succes, want de meeste famillies die al generaties in het stadscentrum wonen, willen niet weg.

Overal verrijzen enorme bouwprojecten. In Saigon zie ik Viëtnamese bouwvakkers hun lunchpauze doorbrengen, liggend op de stoep.  Ze worden bediend met op straat bereid voedsel. Ondertussen lopen de gehelmde Chinese opzichters stoicijns voorbij. Ook Nederland heeft veel kapitaal in het land uitstaan. Op een terras spreekt een Viëtnamese jongen mij aan: om zijn Engels te oefenen, zegt hij. Zonder bijbedoelingen deze keer. Hij is beleidsambtenaar in Saigon en houdt zich bezig met het maken van vijfjarenplannen en ISO 9001.

Dong Koi

Saigon, 7 juli 2011

In restaurant Goldfish gaat het licht uit als buiten het dieselagregaat kuchend tot stilstand komt. Géén verlichting. Géén airco. Het is druk. Veel eetgasten stromen binnen. Zeker in deze buurt: Dong Koi, waar de welvaart in verdiepingen winkelplezier is opgetast. Tegelijk zijn de bedelaars en de grabbelaars niet uit het zicht verdwenen. Mijn ‘gouden’ pen, gekocht in de goedkopere Ben Tham market, verderop in de stad, waar Lê mij behendig de weg wees, smelt letterlijk tijdens het schrijven. De verf laat los en het nikkel verschijnt. Dat is Viëtnam: opkomende welvaart die zich eerst hult in geglazuurde namaak.  In toenemende mate verschijnen er glazen kooppaleizen van de westerse mode-industrie. Ik vraag me af waar het geld vandaan moet komen om ze in stand te houden, want de roltrappen naar de met goud en kristal geornamenteerde etages dragen geen gasten vandaag. Lê grist de camera uit mijn hand en maakt foto’s.

 

 

Ho Chi Minh City

6 juli 2011

De tijd verstrijkt, terwijl de zon onverbiddelijk aan de hemel staat. Ik ben inmiddels opnieuw in Saigon.  Weerzien met Lê, die niets veranderd is en haar famillie. Gisteravond een geselende onweersbui, die met een enorme kracht de straten in enkele seconden blank zette. In kleine straatjes heerst de famillie-economie.  Mensen koken op straat, roepen naar hun kinderen en verspreiden een lucht van vuur en eten. Buiten wordt geleefd. Ik zie zelfs een ‘opticien’ glazen in een bril slijpen op de stoep. Ondertussen jakkeren 4,5 miljoen motorfietsen door de stad, wat doodsoorzaak betreft: volksziekte nummer één. Héle gezinnen op één scooter. Het Volkscomité breekt zich het hoofd over de verkeerschaos. In 2015 wil Hanoi het eerste metrostation openen. Ik zie agenten met knuppels amechtig langs de weg lopen, terwijl het patroon van motorbikes vervaarlijke vormen aanneemt.